1975-1990: blockbusters, nieuwe technologie en videoclips

Terug naar de tijdlijn filmgeschiedenis

Afbeelding: Jaws, Steven Spielberg (regie), VS 1975

Vanaf de jaren 70 vinden er nieuwe ontwikkelingen plaats die film tot op de dag van vandaag beïnvloeden. Niet alleen de manier waarop films worden gemaakt veranderd, maar ook de manier waarop ze worden verspreid en bekeken. Film wordt een belangrijk onderdeel van een invloedrijke, audiovisuele (postmoderne) cultuur waarin verschillende media steeds meer met elkaar verweven raken.

Blockbusters

De film Jaws van regisseur Steven Spielberg is in 1975 de eerste echte Hollywood blockbuster: een film die gemaakt is om een zo groot mogelijk (wereldwijd) publiek te bereiken. Om dat mogelijk te maken, wordt de film met een enorme marketingcampagne onder de aandacht gebracht: denk aan spannende trailers (zoals deze 'teaser-trailer') in bioscopen en op televisie (en tegenwoordig, op internet) die de verwachtingen bij het publiek opvoeren en een hype moeten creëren. Ook wordt een blockbuster in zoveel mogelijk bioscopen tegelijk uitgebracht.  Ook worden er andere producten ontwikkeld om de film bij het publiek onder de aandacht te brengen, zoals de razend populaire speelgoedlijn rondom Star Wars van regisseur George Lucas uit 1977, die met reclames op televisie aangeprezen werd.

Een (Hollywood-) film volgens de blockbuster-formule is een commercieel totaal-product dat zo veel mogelijk geld moet opleveren, volgens de wetten van het kapitalistische systeem. Hiermee is de blockbuster een typisch voorbeeld van de (populaire) massacultuur vanaf de jaren 70 en zien we de blockbusterformule tot op de dag van vandaag terug.

Nieuwe technologie

Naast de blockbuster in Hollywood, komt er vanaf de jaren 70 ook nieuwe (digitale) beeld- en geluidstechnologie op. Zoals de Steadicam waarbij de camera zonder hem vast te zetten op rails soepele bewegingen maakt, door middel van een soort harnas dat door de camerapersoon gedragen wordt. Ook Dolby Surround-geluid komt op, waarbij het filmgeluid in de bioscoopzaal van alle kanten op je afkomt.  En voor het eerst worden er op grote schaal computer (digitaal) gegenereerde beelden (CGI) gecombineerd met 'echte' (= 'live action') beelden. Zoals in de (Disney-)film Tron uit 1982:

Video bedreigt de bioscoop?

Een andere technologische ontwikkeling die veel invloed zou hebben op de manier waarop films worden verspreid en bekeken, is video en de (VHS) videorecorder. Met de komst van video kunnen (bioscoop-)films ook gehuurd worden uit een videotheek en op een zelfgekozen moment thuis bekeken worden. Ook worden er in deze periode veel films gemaakt die helemaal niet in een bioscoop worden vertoond, maar alleen op video worden uitgebracht: 'straight-to-video'. Video is hiermee eigenlijk een soort voorloper van de online-streamingdiensten van tegenwoordig. In deze reportage zie je op welke manier video invloed had op de filmindustrie en hoe er in de jaren 80 in Nederland geprobeerd werd om meer mensen naar de bioscoop te krijgen.

(Digitale én analoge) animatie in de jaren 80

Digitale beeldtechnologie en CGI hebben vanaf de jaren 80 ook enorme invloed op animatiefilms. In 1986 brengt de Amerikaanse animatiestudio Pixar de korte film Luxo Jr. uit: de eerste volledig met de computer geanimeerde animatiefilm.

Duister en surrealistisch: Jan Švankmajer

Terwijl de digitale beeldtechnologie zich in de jaren 80 sterk ontwikkelt, worden de meeste animatiefilms in die tijd nog zonder computers gemaakt. Een bekend voorbeeld is de filmmaker Jan Švankmajer, uit het voormalige (communistische) Tsjecho-Slowakije. Hij begon in het poppentheater, maar werd in de jaren ’80 beroemd met zijn bijzondere manier van animeren.

Švankmajer combineerde verschillende technieken: stopmotion-animatie, poppenspel, collage en live-action. Zijn films hebben vaak een duistere, vreemde sfeer en een verhaal dat niet logisch of makkelijk te volgen is. Dat doet hij expres: hij wil dat de kijker zelf gaat nadenken en verbanden legt, net als in het surrealisme dat in de jaren 20 opkwam.

Een bekend voorbeeld is Alice (1988), zijn duistere versie van de verhalen over Alice in Wonderland. Švankmajer liet zien dat animatie ook kunst voor volwassenen kan zijn en is tot op de dag van vandaag een inspiratiebron voor veel andere filmmakers.

Still: Alice (oorspr. titel: Něco z Alenky), Jan Švankmajer (regie), CSSR 1989

De Quay Brothers

De droomachtige en surrealistische stijl van Jan Švankmajer zie je ook terug bij de Amerikaanse Quay Brothers. Een bekend voorbeeld van hun werk is de korte animatiefilm Street of Crocodiles uit 1986. De films van de Quay Brothers hebben vaak een mysterieuze, soms verontrustende sfeer. Ze werken met zelfgemaakte decors, opvallende vormgeving, een sterk geluidsontwerp ('sound design') en maken veel gebruik van (klassieke) muziek. Er wordt bijna nooit gesproken in hun films.

Naast hun eigen films maken de Quay Brothers ook decors voor theater en opera. (Meer daarover lees je in dit artikel.) Omdat muziek zo’n grote rol in hun werk speelt, is het niet vreemd dat de Quay Brothers ook meewerkten aan videoclips. Het bekendste voorbeeld daarvan is Sledgehammer van de Britse popartiest Peter Gabriel uit 1986. Daarin zie je allerlei materialen en animatietechnieken door elkaar gebruikt: stopmotion, pixilation (animatie met echte mensen), live-action (echte acteurs in beeld), beelden onder een microscoop, en klei-animatie (ook wel claymation genoemd). Het resultaat is een opvallende mix van stijlen, materialen en technieken.

De videoclip: postmodern medium bij uitstek

In de jaren ’80 worden videoclips hét voorbeeld van postmodernisme in de kunst en de Amerikaanse tv-zender MTV dé plek om ze te vertonen. Het postmodernisme is een manier van denken en werken waarbij kunstenaars allerlei stijlen en technieken door elkaar gebruiken. Het idee is: alles kan met elkaar worden gecombineerd ('anything goes'): er wordt geen verschil gemaakt tussen 'hoge kunst' (zoals de 'klassieke' beeldende kunsten) en 'lage kunst' (zoals reclame, popmuziek of tv-series). In videoclips zie je daardoor vaak een mix van beelden en verwijzingen naar kunst, mode, film, tv en muziek.

Een beroemd voorbeeld is de videoclip bij het nummer Thriller van popster Michael Jackson uit 1983. Hiervoor huurde hij filmregisseur John Landis in, bekend van de horrorfilm An American Werewolf in London (1981)Thriller is eigenlijk een korte griezelfilm van 14 minuten, met zombies, weerwolven, een verlaten kerkhof en een enge vertelstem.

Still: Thriller, John Landis (regie), VS 1983

Ook popster Madonna maakt in haar videoclips gebruik van postmoderne stijlkenmerken. Haar videoclip Express Yourself uit 1989 (geregisseerd door David Fincher, de maker van de duistere thriller Se7en uit 1995) verwijst duidelijk naar de beroemde Duits expressionistische film Metropolis van Fritz Lang uit 1927.

Videoclips in de jaren ’80 waren dus niet alleen reclame om muziek te verkopen. Ze werden ook een eigen kunstvorm, waarin commercie en artistieke expressie door elkaar liepen. Dankzij MTV kregen deze clips wereldwijd een enorm publiek.

Op zoek naar meer bijzondere videoclips? Bekijk deze selectie van vijf iconische muziekvideo's.

VogueParis is Burning en culturele toe-eigening

In 1990 scoort Madonna een wereldhit met Vogue. In de bijbehorende videoclip zie je allerlei verwijzingen naar mode, glamour en klassieke Hollywoodfilms. De inspiratie voor het nummer komt uit de ballroomcultuur in New York. Dit is een subcultuur vol dans (vogueing), mode en performance, ontstaan in de zwarte en Latinx LHBTQ+-gemeenschap: mensen die toen (en nu) vaak te maken kreeg met niet alleen verschillende vormen van discriminatie en uitsluiting, maar bovendien ook veel slachtoffers telde van de aids-crisis in de jaren 80 (óók in Nederland, kun je hier lezen.) Omdat deze groepen vaak buitengesloten werden, creëerden zij met de ballrooms een eigen plek om zichzelf te laten zien en trots te zijn op hun identiteit.

In hetzelfde jaar waarin Madonna een hit scoort met Vogue, verschijnt de documentaire Paris is Burning van regisseur Jennie Livingston (1990). Deze film laat de wereld van de ballroomcultuur zien. De documentaire kreeg veel lof, maar ook kritiek. Sommigen vonden dat Jennie Livingston, een witte regisseur, profiteerde van het werk en de creativiteit van een gemarginaliseerde gemeenschap zonder daar genoeg erkenning voor te geven. Dezelfde lof en kritiek kreeg ook Madonna. Maakte de popster met Vogue de ballroomcultuur zichtbaar voor een groot publiek en vraagt zij aandacht voor de discriminatie die de mensen uit de ballroom-cultuur te verduren kregen en voor de ziekte aids: ze scoort ook hits en verdient er geld mee.

Dit leidt naar de discussie over culturele toe-eigening (oftewel: cultural appropriation). Hiermee wordt bedoeld dat een dominante groep elementen (zoals kleding, muziek, taal of kunst) overneemt van een gemarginaliseerde cultuur, zonder respect voor de oorspronkelijke betekenis en functie van het gebruik van deze elementen. Het probleem is dat de dominante groep hier erkenning voor krijgt of winst mee maakt, terwijl de oorspronkelijke makers genegeerd of zelfs gestraft worden voor hetzelfde gedrag.

Belangrijk verschil: culturele toe-eigening is iets anders dan culturele uitwisseling of waardering. Daarbij gaat het juist om respect, erkenning en oprechte nieuwsgierigheid naar de cultuur van een ander.

Beyoncé en de erfenis van Vogue

In 2022 bracht Beyoncé, in samenwerking met Madonna, een speciale remix uit van haar hit Break My Soul: The Queens Remix. Daarin gebruikt ze, heel postmodern, een sample (een stuk muziek) van Madonna’s Vogue uit 1990. Op die manier is het én een eerbetoon aan Madonna, én een nieuwe versie met een andere boodschap.

In Vogue noemt Madonna in het 'rap'-gedeelte vooral witte filmsterren, zoals Grace Kelly en Marlene Dietrich. Niet om anderen bewust uit te sluiten, maar omdat ze zich met het nummer focust op de 'klassieke' Hollywood-glamour. Beyoncé draait dat om. Zij noemt juist zwarte vrouwelijke artiesten zoals Nina Simone, Missy Elliott, Lizzo en Whitney Houston. Ook eert ze in haar remix belangrijke namen uit de ballroomscene, zoals Kevin Aviance en T.S. Madison.

Op die manier gebruikt Beyoncé dezelfde postmoderne stijlmiddelen zoals verwijzingen en citaten, maar ze zet ze in om vergeten of genegeerde stemmen zichtbaar te maken. Iets wat academici ook wel 'reclaiming' noemen, een vorm van 'culturele herwaardering'. Beyoncé's remix laat zien hoe dun het verschil soms is tussen culturele toe-eigening (iets gebruiken zonder respect) en culturele waardering (iets gebruiken mét erkenning en respect). Op deze manier speelt Beyoncé tegelijk in op actuele discussies over representatie en erkenning in de populaire (massa-)cultuur - en is zij ook een wereldster die geld verdient met haar muziek en performances.

Afbeelding: Paris is Burning, Jenny Livingston (regie), VS 1990

Black to Techno

Een ander recent voorbeeld van culturele herwaardering is de documentaire Black to Techno van Jenn Nkiru (VS, 2019). Hierin worden de wortels verkend van de radicale technobeweging in de zwarte (LHBTQ+) gemeenschap van de Amerikaanse stad Detroit in de jaren 80. Daarmee eert de film de oorspronkelijke, maar vaak vergeten makers van deze ook in Nederland populaire muziekstroming. Bekijk de documentaire hier.

>>> Verder lezen 1990-nu (coming soon)

<<< Terug naar 1955-1975: vrijheid, verzet en maatschappijkritiek

Volg ons op